when equipped with mass-production filament lamps at 6,75 V, 13,5 V or 28,0 V the luminous intensity values produced must lie between the maximum limit and the minimum limit given in this Annex increased in accordance with the permissible deviation of the luminous flux permitted for the type of filament lamp chosen, as stated in Annex IV for production filament lamps; alternatively a standard filament lamp may be used in turn, in each of the individual positions, operated at its reference flux, the individual measurements in each position being added.
indien uitgerust met gloeilampen uit serieproduktie moet de geproduceerde lichtsterkte bij 6,75 V, 13,5 V of 28,0 V tussen de in deze bijlage gegeven maximum- en minimumlimiet liggen, verhoogd overeenkomstig de toelaatbare afwijking van de lichtstroom die voor het gekozen type gloeilamp is toegestaan, zoals vermeld in bijlage IV voor produktiegloeilampen; als alternatief mag in elk van de verschillende standen een standaard gloeilamp bij de referentielichtstroom worden gebruikt, waarna de metingen in elk van die standen bij elkaar worden opgeteld.