Les principales mesures d’efficacité étaient la fonction pulmonaire («capacité vitale forcée», à savoir la quantité maximale d’air pouvant être expirée par le patient) et la distance parcourue par les patients en six minutes, pour mesurer les effets combinés de la maladie sur le cœur, les poumons, les articulations et les autres organes.
De voornaamste maatstaven voor de werkzaamheid waren de longfunctie (geforceerde vitale capaciteit ofwel de maximale hoeveelheid lucht die de patiënt kan uitademen) en de afstand die de patiënt lopend in zes minuten kon afleggen, waarbij de gecombineerde effecten van de ziekte op het hart, de longen, gewrichten en andere organen worden gemeten.