Traduction de «oraux inhibiteurs » (Français → Néerlandais) :

TERMINOLOGIE

Insuline et hypoglycémiants oraux [antidiabétiques]
insuline en orale bloedsuikerverlagende-geneesmiddelen [antidiabetische]

Contraceptifs oraux
orale contraceptiva

inhibiteur d’absorption de graisses alimentaires
dieetproduct voor remming van vetresorptie

inhibiteur d’absorption de cholestérol alimentaire
dieetproduct voor remming van cholesterolopname

Déficit de l'inhibiteur de la C1 estérase [C1-INH]
deficiëntie van C1-esteraseremmer [C1-INH-defect]

inhibiteur d’absorption de glucides alimentaires
dieetproduct voor remming van koolhydraatabsorptie

leucémie aigüe myéloïde et syndromes myélodysplasiques liés aux inhibiteurs de la topoisomérase II
acute myeloïde leukemie en myelodysplastische syndromen gerelateerd aan topo-isomerase type 2-inhibitor

inhibiteur de la protéinase alpha 1 humaine
humane alfa-1-proteinase inhibitor

exposition à un agent inhibiteur de l'enzyme de conversion de l'angiotensine
blootstelling aan remmingsmiddel angiotensine-omzettend enzym

Ictère néonatal dû à des inhibiteurs de la lactation
neonatale geelzucht door inhiberende stof in moedermelk

TRADUCTIONS EN CONTEXTE

Les substances suivantes peuvent réduire les besoins en insuline du patient : Antidiabétiques oraux, inhibiteurs de la monoamine-oxydase (IMAO), bêtabloquants, inhibiteurs de l’enzyme de conversion de l’angiotensine (IEC), salicylés, stéroïdes anabolisants et sulfamides.
De volgende stoffen kunnen de insulinebehoefte van de patiënt verlagen: Orale bloedglucoseverlagende geneesmiddelen, monoamineoxidaseremmers (MAO-remmers), bètablokkers, angiotensine-converting-enzyme (ACE)-remmers, salicylaten, anabole steroïden en sulfonamiden.

Anti-coagulants oraux et inhibiteurs de l’agrégation des thrombocytes Les AINS peuvent exacerber les effets des anti-coagulants oraux (ex: warfarine, dicoumarol), des héparines et des inhibiteurs de l’agrégation des thrombocytes (voir rubrique 4.4).
Anticoagulantia en trombocyten aggregatieremmers NSAID’s kunnen de effecten van orale anticoagulantia (bijv. warfarine, dicoumarol), heparinen en trombocyten aggregatieremmers versterken (zie rubriek 4.4).

DE L'ENZYME DE CONV. DE L'ANGIOTENSINE (ECA), SIMPLES 2,1% 66 0,1% 162 3,4% 6 13 V04CJ TESTS POUR LA FONCTION THYROIDIENNE 1,9% 62 67,5% 9 0,2% 52 14 J02AC DERIVES TRIAZOLES 1,7% 56 0,1% 4 0,1% 84 15 N06AB INHIBITEURS SELECTIFS DU RECAPTAGE DE LA SEROTONINE 1,7% 55 0,0% 51 1,1% 17 16 L01XX AUTRES CYTOSTATIQUES 1,7% 53 0,5% 3 0,1% 91 17 C08CA DERIVES DE LA DIHYDROPYRIDINE 1,6% 50 0,1% 69 1,5% 13 18 L04AA IMMUNOSUPPRESSEURS SELECTIFS 1,5% 49 0,1% 5 0,1% 80 19 M05BA BIPHOSPHONATES 1,5% 48 0,1% 33 0,7% 21 20 L03AB INTERFERONS 1,5% 47 0,1% 3 0,1% 93 21 L01AX AUTRES AGENTS ALKYLANTS 1,4% 44 3,9% 0 0,0% 203 22 B02BD FACTEURS DE COAGULATION 1,4% 44 0,2% 0 0,0% 218 23 C07AB BETA-BLOQUANTS SELECTIFS 1,3% 42 0,1% 106 2,3% 10 24 L02AE ANALOGUES DE LA GONADORELINE 1,2% 38 0,1% 7 0,2% 68 25 C09CA ANTAGONISTES DE L'ANGIOTENSINE II, SIMPLES 1,0% 33 0,1% 51 1,1% 16 26 G02CB INHIBITEURS DE LA PROLACTINE 1,0% 32 2,6% 5 0,1% 76 27 L02BB ANTI-ANDROGENES 0,8% 27 0,2% 6 0,1% 74 28 J05AE INHIBITEURS DE LA PROTEASE 0,8% 26 0,4% 2 0,0% 111 29 A10BB DERIVES DE LA SULFONYLUREE 0,8% 25 0,1% 62 1,3% 15 30 B01AB HEPARINE 0,7% 23 0,1% 10 0,2% 49 31 C10AB FIBRATES 0,7% 23 0,1% 68 1,4% 14 32 B01AC INHIBITEURS DE L'AGREGATION PLAQUETTAIRE, SAUF L'HEPARINE 0,6% 21 0,0% 12 0,2% 45 33 G03AA PROGESTATIFS ET ESTROGENES, ASSOCIATIONS FIXES 0,6% 20 0,1% 107 2,3% 9 34 J05AG INHIBITEURS NON-NUCLEOSIDIQUES DE LA TRANSCRIPTASE REVERSE 0,6% 20 0,5% 3 0,1% 99 35 A10BA BIGUANIDES 0,6% 20 0,2% 103 2,2% 11 36 N06AX AUTRES ANTIDEPRESSEURS 0,6% 20 0,0% 15 0,3% 37 37 N02AB DERIVES DE LA PHENYLPIPERIDINE 0,6% 19 0,1% 6 0,1% 72 38 N02AX AUTRES OPIACES 0,6% 19 0,0% 11 0,2% 48 39 A10BX AUTRES HYPOGLYCEMIANTS ORAUX 0,6% 18 0,3% 27 0,6% 27 40 J05AB NUCLEOSIDES ET NUCLEOTIDES, EXCL.
LUCHTWEGAAND. 0,5% 16 0,0% 14 0,3% 39 43 J01MA FLUOROCHINOLONEN 0,5% 16 0,0% 4 0,1% 82 44 C09DA ANTAGONISTEN VAN HET ANGIOTENSINE II MET DIURETICA 0,5% 14 0,1% 15 0,3% 38 45 M01AC OXICAMDERIVATEN 0,4% 14 0,0% 21 0,4% 29 46 C01DX OVERIGE VASODILATANTIA BIJ HARTZIEKTEN 0,4% 13 0,0% 30 0,6% 25 47 G03CA NATUURLIJKE EN SEMISYNTHETISCHE OESTROGENEN, ENKELVOUDIG 0,4% 12 0,2% 79 1,7% 12 48 A02BA H2-RECEPTORBLOKKERENDE MIDDELEN 0,4% 12 0,1% 18 0,4% 33 49 H03BB ZWAVELHOUDENDE IMIDAZOLDERIVATEN 0,4% 12 3,5% 192 4,1% 3 50 A03FA PROPULSIVA 0,4% 11 0,9% 8 0,2% 59 51 A11CC VITAMINE D EN ANALOGE VERBINDINGEN 0,4% 11 1,4% 13 0,3% 41 52 L02AB PROGESTAGENEN 0,3% 11 1,1% 4 0,1% 83 53 C09BA INHIB.

Les principales augmentations de volume sont constatées au niveau des classes de médicaments du tractus gastro-intestinal et métabolisme (surtout pour les inhibiteurs gastriques et les antidiabétiques oraux), du sang et des systèmes hématopoïétiques (surtout suite à la prise d’acide acétylsalicylique en prévention de risques cardiovasculaires dans la liste des médicaments remboursés), du système cardiovasculaire (certains médicaments cardiovasculaires comme les antagonistes du calcium, les inhibiteurs ACE et les hypolipidémiants), des cytostatiques et des agents immunomodulateurs (surtout les inhibiteurs d’enzymes et les immunosuppresseurs) et du système nerveux (surtout les antidépresseurs).
De belangrijkste volumestijgingen vinden plaats in de geneesmiddelenklassen van het maagdarmkanaal en stofwisseling (vooral bij de maagzuurremmers en orale antidiabetica), van het bloed en de bloedvormende organen (vooral door de opname van acetylsalicylzuur ter preventie van harten vaatrisico’s in de lijst van terugbetaalbare geneesmiddelen), van het hartvaatstelsel (bepaalde hartvaatgeneesmiddelen zoals calciumantagonisten, ACE-remmers en cholesterolverlagende middelen), van cytostatica en immunomodulerende middelen (vooral enzymremmers en immunosuppressiva) en van het zenuwstelsel (vooral antidepressiva).

Utilisation d’autres médicaments Vos besoins en insuline peuvent être différents si vous prenez une pilule contraceptive, des corticostéroïdes, un traitement substitutif par hormones thyroïdiennes, des hypoglycémiants oraux, de l'acide acétylsalicylique, des sulfamides antibactériens, de l'octréotide, des " bêta- 2 stimulants" (ex. ritodrine, salbutamol ou terbutaline), des bêtabloquants ou certains antidépresseurs (inhibiteurs de la mono-amine oxydase ou inhibiteurs sélectifs de la recapture de la sérotonine), le danazol, certains inhibiteurs de l’enzyme de conversion (ex. captopril, enalapril) et les antagonistes des récepteurs de l’angiotensine II.
Gebruikt u nog andere geneesmiddelen? Uw insulinebehoefte kan veranderen als u orale anticonceptie gebruikt, steroïden, schildklierhormoon vervangende therapie, orale bloedglucoseverlagende middelen, acetylsalicylzuur, sulfonamide antibiotica, octreotide, “bèta-2 stimulantia” (bijvoorbeeld ritodrine, salbutamol of terbutaline), bètablokkers, of bepaalde antidepressiva (monoamine-oxidase-remmers of selectieve serotonineheropnameremmers), danazol, sommige angiotensine conversie (ACE) remmers (bijvoorbeeld captopril, enalapril) en angiotensine II receptor blokkers.

60 G04BD SPASMOLYTIQUES URINAIRES 0,4% 1 0,0% 0 0,2% 75 61 N06DA INHIBITEURS DE LA CHOLINESTERASE 0,4% 1 0,0% 0 0,1% 94 62 L02BA ANTI-ESTROGENES 0,4% 1 0,0% 1 0,4% 56 63 H02AB GLUCOCORTICOIDES 0,4% 1 0,0% 2 0,6% 37 64 C07FB BETA-BLOQUANTS SELECTIFS ET AUTRES ANTIHYPERTENSEURS 0,4% 1 0,0% 1 0,3% 60 65 G03GA GONADOTROPHINES 0,4% 1 0,0% 0 0,0% 134 66 A10BA BIGUANIDES 0,4% 1 0,0% 4 1,4% 16 67 N02AB DERIVES DE LA PHENYLPIPERIDINE 0,4% 1 0,0% 0 0,1% 116 68 C03EA DIURETIQUE DU TUBE DISTAL ET D'EPARGNE POTASSIQUE 0,3% 1 0,0% 3 1,2% 21 69 C01BC ANTIARYTHMIQUES, CLASSE IC 0,3% 1 0,0% 1 0,2% 70 70 C07CB BETA-BLOQUANTS SELECTIFS ET AUTRES DIURETIQUES 0,3% 1 0,0% 2 0,7% 36 71 M04AA INHIBITEURS DE LA PRODUCTION D'ACIDE URIQUE 0,3% 1 0,0% 2 0,9% 27 72 D01BA ANTIMYCOSIQUES A USAGE SYSTEMIQUE 0,3% 1 0,0% 0 0,1% 101 73 J01DC CEPHALOSPORINES DE LA DEUXIEME GENERATION 0,3% 1 0,0% 0 0,1% 92 74 A10BX AUTRES HYPOGLYCEMIANTS ORAUX 0,3% 1 0,0% 1 0,3% 59 75 L04AA IMMUNOSUPPRESSEURS SELECTIFS 0,3% 1 0,0% 0 0,1% 105 76 N06AA INHIBITEURS NON SELECTIFS DE LA RECAPTURE DE MONOAMINES 0,3% 1 0,0% 1 0,5% 47 TOTAL 90,3% 150 - 219 88,1% -
60 G04BD UROLOGISCHE SPASMOLYTICA 0,4% 1 0,0% 0 0,2% 75 61 N06DA CHOLINESTERASEREMMERS 0,4% 1 0,0% 0 0,1% 94 62 L02BA ANTI-OESTROGENEN 0,4% 1 0,0% 1 0,4% 56 63 H02AB GLUCOCORTICOIDEN 0,4% 1 0,0% 2 0,6% 37 64 C07FB SELECTIEVE BETA-BLOKKERS MET OVERIGE ANTIHYPERTENSIVA 0,4% 1 0,0% 1 0,3% 60 65 G03GA GONADOTROPINEN 0,4% 1 0,0% 0 0,0% 134 66 A10BA BIGUANIDEN 0,4% 1 0,0% 4 1,4% 16 67 N02AB FENYLPIPERIDINEDERIVATEN 0,4% 1 0,0% 0 0,1% 116 68 C03EA " LOW-CEILING" DIURETICA MET KALIUMSPARENDE MIDDELEN 0,3% 1 0,0% 3 1,2% 21 69 C01BC ANTI-ARITMICA (KLASSE IC) 0,3% 1 0,0% 1 0,2% 70 70 C07CB SELECTIEVE BETA-BLOKKERS MET OVERIGE DIURETICA 0,3% 1 0,0% 2 0,7% 36 71 M04AA MIDDELEN MET REMMENDE WERKING OP DE URINEZUURPRODUKTIE 0,3% 1 0,0% 2 0,9% 27 72 D01BA ANTIMYCOTICA VOOR SYSTEMISCH GEBRUIK 0,3% 1 0,0% 0 0,1% 101 73 J01DC CEFALOSPORINES VAN DE TWEEDE GENERATIE 0,3% 1 0,0% 0 0,1% 92 74 A10BX OVERIGE ORALE HYPOGLYKEMIERENDE MIDDELEN 0,3% 1 0,0% 1 0,3% 59 75 L04AA SELECTIEVE IMMUNOSUPPRESSIVA 0,3% 1 0,0% 0 0,1% 105 76 N06AA NIET-SELECTIEVE MONOAMINE-HEROPNAMEREMMERS 0,3% 1 0,0% 1 0,5% 47 TOTAAL 90,3% 150 - 219 88,1% -

Les besoins en insuline peuvent diminuer en présence de médicaments à effet hypoglycémiant, tels que les hypoglycémiants oraux, les salicylés (par exemple, l’acide acétylsalicylique), les sulfamides antibactériens, certains antidépresseurs (inhibiteurs de la mono-amine oxydase, inhibiteurs sélectifs de la recapture de la sérotonine), certains inhibiteurs de l'enzyme de conversion (captopril, enalapril), les antagonistes des récepteurs de l’angiotensine II, les bêtabloquants, l'octréotide ou l'alcool.
De insulinebehoefte kan verminderd zijn bij gelijktijdig toedienen van geneesmiddelen met hypoglykemische activiteit, zoals orale bloedglucoseverlagende geneesmiddelen, salicylaten (bijvoorbeeld acetylsalicylzuur), sulfonamiden, bepaalde antidepressiva (monoamine-oxidaseremmers, selectieve serotonineheropnameremmers), bepaalde ACE-remmers (captopril, enalapril), angiotensine II receptor blokkers, bèta-blokkers, octreotide, of alcohol.

Les besoins en insuline peuvent diminuer en présence de médicaments à effet hypoglycémiant, tels que les hypoglycémiants oraux, les salicylés (par exemple, l'acide acétylsalicylique), les sulfamides antibactériens, certains antidépresseurs (inhibiteurs de la mono-amine oxydase, inhibiteurs sélectifs de la recapture de la sérotonine), certains inhibiteurs de l'enzyme de conversion (captopril, enalapril), les antagonistes des récepteurs de l’angiotensine II, les bêtabloquants, l'octréotide ou l'alcool.
De insulinebehoefte kan verminderd zijn bij gelijktijdig toedienen van substanties met hypoglykemische activiteit, zoals orale bloedglucoseverlagende geneesmiddelen, salicylaten (bijvoorbeeld acetylsalicylzuur), sulfonamiden, bepaalde antidepressiva (monoamine-oxidaseremmers, selectieve serotonineheropnameremmers), bepaalde ACE-remmers (captopril, enalapril), angiotensine II receptor blokkers, bèta-blokkers, octreotide, alcohol.

Utilisation d’autres médicaments Vos besoins en insuline peuvent être différents si vous prenez une pilule contraceptive, des corticostéroïdes, un traitement substitutif par hormones thyroïdiennes, des hypoglycémiants oraux, de l’acide acétylsalicylique, des sulfamides antibactériens, de l'octréotide, des " bêta- 2 stimulants" (ex. ritodrine, salbutamol ou terbutaline), des bêtabloquants, ou certains antidépresseurs (inhibiteurs de la mono-amine oxydase ou inhibiteurs sélectifs de la recapture de la sérotonine), le danazol, certains inhibiteurs de l’enzyme de conversion (ex. captopril, enalapril) et les antagonistes des récepteurs de l’angiotensine II.
Gebruikt u nog andere geneesmiddelen? Uw insulinebehoefte kan veranderen als u orale anticonceptie gebruikt, steroïden, schildklierhormoon vervangende therapie, orale bloedglucose verlagende middelen, acetylsalicylzuur, sulfonamide antibiotica, octreotide, “bèta-2 stimulantia” (bijvoorbeeld ritodrine, salbutamol of terbutaline), bètablokkers, of bepaalde antidepressiva (monoamine-oxidase-remmers of selectieve serotonineheropnameremmers), danazol, sommige angiotensine conversie (ACE) remmers (bijvoorbeeld captopril, enalapril) en angiotensine II receptor blokkers.

Antidiabétiques (hypoglycémiques oraux et insuline) : Chez les patients diabétiques, les inhibiteurs de l’ECA peuvent accroître la sensibilité à l’insuline et ont été associés à une hypoglycémie chez les patients traités par insuline ou par antidiabétiques oraux.
Antidiabetica (orale hypoglykemische middelen en insuline): Bij diabetische patiënten kunnen ACE-remmers de insulinegevoeligheid verhogen en ze zijn in verband gebracht met hypoglykemie bij patiënten behandeld met orale antidiabetica of insuline.