Vertaling van "études de modèles tumoraux in vivo ont montré " (Frans → Nederlands) :

Des dosages in vitro et des études de modèles tumoraux in vivo ont montré que les principaux métabolites de l’erlotinib, OSI-420 et OSI-413, produits par O-déméthylation de l’une ou l’autre des chaînes latérales exerçaient une activité similaire à celle de l’erlotinib.
De primaire metabolieten OSI-420 en OSI-413 van erlotinib geproduceerd door O-demethylering van één van beide zijketens hebben een potentie vergelijkbaar met deze van erlotinib in niet-klinische in vitro assays en in vivo tumormodellen.

Les études in vitro et in vivo ont montré que le maraviroc avait un potentiel pour augmenter l’intervalle QT à des doses supra-thérapeutiques sans signes d’arythmie.
In vitro en in vivo studies lieten zien dat maraviroc in supratherapeutische doses het QTc interval kan verlengen, maar er was geen bewijs voor het optreden van aritmieën.

In vivo: Les résultats d’études in vivo ont montré que les concentrations de clarithromycine dans tous les tissus, à l’exception du système nerveux central, étaient plusieurs fois supérieures aux concentrations du médicament circulant.
In vivo: Resultaten van in vivo onderzoeken toonden dat clarithromycine spiegels in alle weefsels, behalve het centrale zenuwstelsel, een aantal malen hoger was dan in de circulatie spiegels.

Les études réalisées en prévention des évènements thrombo-emboliques veineux après chirurgie de la hanche (l’étude Re-Novate) et après chirurgie du genou (l’étude Re-Model) n’ont pas montré d’efficacité supérieure du dabigatran (150 ou 220 mg p.j) par rapport à l’énoxaparine (40 mg p.j) en ce qui concerne la mortalité globale, l’incidence des embolies pulmonaires et des thromboses veineuses profondes symptomatiques.
In de studies uitgevoerd ter preventie van veneuze trombo-embolische events na heupchirurgie (Re-Novate studie) en na kniechirurgie (Re-Model studie) was dabigatran (150 of 220 mg p.d) niet doeltreffender dan enoxaparine (40 mg p.d) wat betreft de globale mortaliteit, en het optreden van longembool en van symptomatische diepe veneuze trombo-embolie.

Les études réalisées en prévention des évènements thromboemboliques veineux après chirurgie de la hanche (l’étude Re-Novate) et après chirurgie du genou (l’étude Re-Model) n’ont pas montré d’efficacité supérieure du dabigatran (150 ou 220 mg p.j) par rapport à l’énoxaparine (40 mg p.j) en ce qui concerne la mortalité globale, l’incidence des embolies pulmonaires et des thromboses veineuses profondes symptomatiques.
In de studies uitgevoerd ter preventie van veneuze tromboembolische events na heupchirurgie (Re-Novate studie) en na kniechirurgie (Re-Model studie) was dabigatran (150 of 220 mg p.d) niet doeltreffender dan enoxaparine (40 mg p.d) wat betreft de globale mortaliteit, en het optreden van longembool en van symptomatische diepe veneuze trombo-embolie.

Des études électrophysiologiques menées in vitro et in vivo ont montré un risque global modéré d’allongement de l’intervalle QT chez l’homme par le dompéridone.
Elektrofysiologische in-vitro en in-vivo studies tonen, voor domperidon globaal een matig risico op het verlengen van het QT-interval aan bij de mens.

● Amphotéricine B : Des études animales in vitro et in vivo ont montré un antagonisme entre l’amphotéricine B et les dérivés azolés.
Amfotericine B: In-vitro- en in-vivostudies bij dieren hebben een antagonisme aangetoond tussen amfotericine B en azolderivaten.

Des études in vivo ont montré que le CYP2C19 joue un rôle significatif dans le métabolisme du voriconazole.
In vivo studies toonden aan dat CYP2C19 in belangrijke mate betrokken is bij het metabolisme van voriconazol.

Plusieurs études mesurant la réactivité plaquettaire ont également montré une diminution significative de l’effet antiagrégant du clopidogrel, mesuré ex vivo, chez les patients traités par l’oméprazole.
Meerdere studies ex vivo (meten van de plaatjesreactiviteit) toonden ook een significante vermindering van het anti-aggregerend effect van clopidogrel bij patiënten behandeld met omeprazol.

Des études in vitro et in vivo n’ont montré aucune hémolyse associée à un déficit en G6PD.
In vitro- en in vivo-studies toonden geen hemolyse geassocieerd met G6PD-deficiëntie aan.