16. reconnait que, selon la jurisprudence de la Cour européenne de justice , les conditions d'obtention et de déchéance de la citoyenneté des États membres relèvent exclusivement du droit national de ces derniers; invite cependant les États membres à mieux coordonner et à échanger de manière plus structurée leurs bonnes pratiques en matière de règles de citoyenneté de manière à garantir les droits fondamentaux et, en particulier, la sécurité juridique des citoyens; demande des orientations communes complètes clarifiant la relation entre citoyenneté nationale et citoyenneté européenne;
16. onderkent dat, volgens de vaste rechtspraak van het Europees Hof van Justitie , de voorwaarden voor het verkrijgen en het verliezen van het burgerschap van de lidstaten
exclusief door het nationale recht van de afzonderlijke lidstaten geregeld wordt; verzoekt niettemin om meer coördinatie en een meer gestructureerde uitwisseling van optimale praktijken tussen de lidstaten met betrekking tot hun burgerschapswetgeving teneinde grondrechten en in het bijzonder rechtszekerheid voor burgers te waarborgen; roept op tot omvattende, gemeenschappelijke richtsnoeren waarin de relatie tussen nationaal en Europees burgerschap wordt verduidelij
...[+++]kt;