Il est demandé à la Cour si l'article 79 de la loi sur les faillites viole les articles 10 et 11 de la Constitution en ce que la caution qui a payé la dette après l'ouverture de la faillite et qui n'était pas, selon le juge a quo, en mesure d'introduire une déclaration de créance, est privée de la possibilité de donner son avis sur l'excusabilité du failli, alors que la caution qui a payé la dette avant l'ouverture de la faillite peut donner son avis sur cette excusabilité.
De prejudiciële vraag strekt ertoe van het Hof te vernemen of artikel 79 van de faillissementswet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt doordat het de borg die de schuld na het open verklaren van het faillissement heeft betaald en, volgens de verwijzende rechter, niet in de mogelijkheid was om aangifte in het faillissement te doen, de kans ontneemt om zijn advies te geven over de verschoonbaarheid van de gefailleerde, terwijl de borg die de schuld vóór het open verklaren van het faillissement heeft betaald wel zijn advies kan geven over de verschoonbaarheid van de gefailleerde.