2. Le Conseil d'État n'aperçoit pas pour quelle raison l'article 243, relatif à l'hypothèse de l'arrestation « Hors le cas de flagrant crime ou de flagrant délit », ne reproduit pas la disposition de l'article 242, relatif à l'hypothèse de « flagrant crime ou flagrant délit », selon laquelle la personne arrêtée sera informée qu'elle comparaîtra dans les vingt-quatre heures de sa privation de liberté devant un juge d'instruction, à moins qu'elle ne soit remise en liberté entre-temps.
2. De Raad van State ziet niet in waarom in artikel 243, betreffende de aanhoudingen « buiten het geval van op heterdaad ontdekte misdaad of op heterdaad ontdekt wanbedrijf », niet de bepaling van artikel 242, betreffende de aanhoudingen « bij op heterdaad ontdekte misdaad of op heterdaad ontdekt wanbedrijf », wordt overgenomen naar luid waarvan aan de aangehouden persoon kennis wordt gegeven dat hij, binnen vierentwintig uren na zijn vrijheidsbeneming, voor een onderzoeksrechter zal verschijnen, tenzij hij in tussentijd weer in vrijheid wordt gesteld.