5. À partir du 19 juillet 2001, les États membres peuvent utiliser des stations de mesure et d'autres méthodes d'évaluation de la qualité de l'air conformes aux exigences de la présente directive concernant le PM10 pour évaluer les concentrations de particules en suspension aux fins de démontrer le respect des valeurs limites pour les particules en suspension fixées à l'annexe IV de la directive 80/779/CEE. Toutefois, aux fins de démontrer le respect de ces valeurs, les données ainsi collectées sont multipliées par un facteur 1,2.
5. Met ingang van 19 juli 2001 kunnen de lidstaten meetstations en andere methoden voor de beoordeling van de luchtkwaliteit gebruiken die aan de eisen van deze richtlijn voor PM10 voldoen voor de bepaling van concentraties van zwevende deeltjes, teneinde aan te tonen dat wordt voldaan aan de grenswaarden voor de totale hoeveelheid zwevende deeltjes die in bijlage IV van Richtlijn 80/779/EEG zijn vastgesteld, maar om aan te tonen dat daaraan voldaan wordt, moeten de aldus verkregen gegevens met een factor 1,2 worden vermenigvuldigd.