Par son arrêt de ce jour, la Cour répond que le droit de l’Union (plus précisément l’interdiction de toute discrimination fondée sur la nationalité et la libre circulation garantie aux citoyens de l’Union) s’oppose à une réglementation nationale qui, dans des affaires civiles portées devant les juridictions d’une entité territoriale déterminée de l’État membre en question, n’accorde le droit d’utiliser une langue non officielle qu’aux seuls ressortissants nationaux domiciliés dans cette entité territoriale.
Met het arrest van vandaag antwoordt het Hof dat het recht van de Unie (meer in het bijzonder het verbod van iedere discriminatie op grond van nationaliteit en de aan burgers van de Unie gewaarborgde vrijheid van verkeer) zich verzet tegen een nationale regeling die in civiele zaken die aanhangig zijn bij rechterlijke instanties van een welbepaalde territoriale entiteit van de betrokken lidstaat, het recht gebruik te maken van een niet-officiële taal enkel toekent aan eigen staatsburgers die hun woonplaats in bedoelde territoriale entiteit hebben.