Conformément au libellé de l'article 3, § 4, de la loi précitée du 19 juillet 1991, le ministre de l'Intérieur dispose d'un pouvoir spécial d'appréciation qui implique que le ministre peut refuser une autorisation d'exercer la profession de détective privé, en raison des faits commis par le détective ou par le candidat-détective qui constituent un manquement grave à la déontologie professionnelle et portent atteinte de ce fait au crédit de l'intéressé.
Conform de bewoordingen van artikel 3, § 4, van de voornoemde wet van 19 juli 1991 beschikt de minister van Binnenlandse Zaken over een bijzondere appreciatiebevoegdheid die impliceert dat de minister een vergunning tot het uitoefenen van het beroep van privé-detective kan weigeren wegens de door de detective of kandidaat-detective gepleegde feiten, die een ernstige tekortkoming van de beroepsdeontologie uitmaken en daarom raken aan het vertrouwen in de betrokkene.