Dans l'interprétation du juge a quo, le cohabitant de fait ne pourrait être déchargé de son engagement comme caution, car son engagement ne pourrait être considéré comme consenti « à titre gratuit », un cohabitant de fait ayant un « intérêt à ce que la situation financière de son compagnon prospère »; le juge a quo en déduit qu'il ne dispose d'aucun pouvoir d'appréciation lui permettant de décharger le cohabitant de fait du failli excusé.
In de interpretatie van de verwijzende rechter zou de feitelijk samenwonende niet van zijn verbintenis als borg kunnen worden bevrijd, aangezien zijn verbintenis niet zou kunnen worden geacht « kosteloos » te zijn toegestaan, vermits een feitelijk samenwonende « belang erbij heeft dat de financiële situatie van zijn partner voorspoedig is »; de verwijzende rechter leidt daaruit af dat hij over geen enkele beoordelingsbevoegdheid beschikt die hem toelaat de feitelijk samenwonende van de verschoonbaar verklaarde gefailleerde te bevrijden.