La thérapie génique est appelée "somatique" quand elle vise des cellules différentiées du foetus, de l'enfant ou de l'adulte (cellules du foie, du sang ou d'autres organes). Elle est dite "germinale" lorsqu'elle concerne des cellules indifférenciées (gamètes ou oeuf fécondé).
Gentherapie wordt "somatisch" genoemd wanneer zij gericht is op gedifferentieerde cellen van een foetus, een kind of een volwassene (het kan daarbij gaan om levercellen, bloedcellen of cellen van andere organen). Wij spreken van "kiemtherapie" wanneer de gentherapie betrekking heeft op nog niet gedifferentieerde cellen (gameten of een bevruchte eicel).