Il peut également se déduire de l'historique décrit en B.20.1 à B.21.4 que le législateur, en vu
e de déterminer les districts électoraux, a voulu prendre en considération, d'une part, les réalités administratives, comme le territoire des communes et les subdivisions existantes du territoire en cantons judiciaires et en arrondissements administratifs et, d'autre part, les réalités socio-économiques, plus précisément
la circonstance que certaines régions de la province, pour des raisons socio-économiques, devaient être considérées comme
...[+++] des entités distinctes.
Uit de in B.20.1 tot B.21.4 beschreven historiek kan eveneens worden afgeleid dat de wetgever bij het bepalen van de kiesdistricten rekening heeft willen houden, enerzijds, met administratieve realiteiten, zoals het territorium van de gemeenten en de reeds bestaande onderverdelingen van het grondgebied in gerechtelijke kantons en administratieve arrondissementen, en, anderzijds, met socio-economische realiteiten, meer bepaald met het gegeven dat bepaalde regio's binnen de provincie, om socio-economische redenen, als afzonderlijke entiteiten dienen te worden beschouwd.