L'article 43, § 5, de la même loi prévoyait que les chefs de corps soient bilingues, et le § 6 ajoutait que la moitié des magistrats doivent connaître le néerlandais et le français; « un quart du nombre de ces magistrats doivent justifier de la connaissance de la langue française ou néerlandaise et, en outre, d'une connaissance suffisante de l'autre langue; un quart ne doivent justifier que de la connaissance de la langue française ou néerlandaise ».
Artikel 43, § 5, van dezelfde wet, voorzag erin dat de korpschefs tweetalig moeten zijn en § 6 dat de helft van de magistraten Nederlands en Frans moeten kennen; « een vierde van het getal der magistraten moet bewijzen dat zij Nederlandsch of Fransch kennen, en, daarenboven op voldoende wijze, de andere taal; een vierde moet slechts blijk geven van de kennis van het Nederlands of het Fransch ».