Il convient par ailleurs de garantir que les variétés cultivées de lin et de chanvre destinés à la production de fibres soient bien des variétés figurant au catalogue commun des variétés des espèces de plantes agricoles en tant que plantes à fibres et, pour le lin en particulier, comme «lin textile». En outre, dans le cas du chanvre, la teneur en tétrahydrocannabinol des variétés admises ne peut être supérieure à 0,2 %.
Ook dient ervoor te worden gezorgd dat het bij de rassen van vezelvlas en -hennep gaat om de rassen die in de gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen zijn opgenomen als rassen voor vezelwinning, wat meer in het bijzonder in het geval van vlas betekent dat het rassen van vezelvlas moet betreffen. Bovendien mag in het geval van hennep het tetrahydrocannabinolgehalte van de toegestane rassen niet meer dan 0,2 % bedragen.