Des tribunaux, sans doute confortés par les positions des Conseils de l'Ordre, ont alors considéré que la pratique des traitements de substitution, lorsque le sevrage n'était pas très rapidement atteint, ou après rechute du patient dans la consommation d'héroïne, constituait dans le chef du médecin la preuve d'un abus et d'un entretien de toxicomanie.
De rechtbanken, ongetwijfeld gesterkt door de opstelling van de Raden van de Orde, hebben zich dan op het standpunt gesteld dat wanneer bij behandelingen met vervangingsmiddelen de ontwenning niet snel was gerealiseerd of de patiënt opnieuw heroïne ging gebruiken, de arts zich schuldig maakte aan misbruik en aan het onderhouden van de drugsverslaving.