Le juge d'instruction demande à la personne interrogée ses nom, prénoms, âge, état civil, profession, résidence privée ou administrative, si elle est au service, parent ou allié des parties et à quel degré.
De onderzoeksrechter vraagt aan de ondervraagde persoon zijn naam, voornamen, leeftijd, burgerlijke staat, beroep, persoonlijke of administratieve verblijfplaats, of hij in dienst is van de partijen of een bloed- of aanverwant van hen is en in welke graad.