I
. overwegende dat het naast elkaar bestaan van verschillende rechtstelsels in de Europese Unie te zien is als een kracht die de inspiratie voor rechtstelsels over heel de wereld geleverd heeft, maar dat de uiteenlopende kenmerken van de verschillende rechtstelsels geen belemmering voor de verdere ontwikkeling van het Europees recht mogen vormen ; dat het uiteenlopen van de verschillende rechtstelsels op detailpunten en in algemene opzet op zich geen probleem vormt, maar dat wel de nadelige rechtsgevolgen die de onderlinge verschillen voor de burger met zich meebrengen, aan de orde gesteld moeten worden; dat het begrip regelgevende we
...[+++]dijver, of een benadering van de uiteenlopende stelsels van beneden naar boven toepassing verdient, door de economische en intellectuele contacten tussen de verschillende rechtstelsels aan te moedigen ; dat het vermogen om de onderlinge verschillen tussen onze rechtstelsels te bevatten en meester te worden enkel uit een Europese rechtscultuur kan voortkomen die gevoed wordt door gedeelde kennis en onderlinge uitwisseling, vergelijkende rechtstudie en een radicale verandering in de manier waarop het recht aan de universiteiten gedoceerd wordt, en in de opleiding en persoonlijke ontwikkeling van magistraten, zoals uitgelegd in de resolutie van 17 juni 2010, aangevuld met inspanningen om de taalbarrières te overstijgen; dat dit tijd vergt, maar dat het noodzakelijk is om erover na te denken en het nu al te plannen,