Tel qu'il a été modifié par l'article 2 de la loi attaquée, l'article 3, § 1 , de la loi du 2
8 mai 2002 précitée dispose : « Le médecin qui pratique une euthanasie ne commet pas d'infraction s'il s'est assuré que : [...] - le patient mineur doté de la capacité de discernement se trouve dans une situation médicale sans issue de
souffrance physique constante et insupportable qui ne peut être apaisée et qui entraîne le décès à brève échéance, et qui résulte d'une affection accidentelle ou pathologique grave et incurable; et qu'il respec
...[+++]te les conditions et procédures prescrites par la présente loi ».Zoals gewijzigd bij artikel 2 van de bestreden wet, bepaalt artikel 3, § 1, van de voormelde wet van 28 mei 2002 : « De arts die euthanasie toepast, pleegt geen misdrijf wanneer hij er zich van verzekerd heeft dat : [...] - de minderjarige patiënt die oordeelsbekwaam is, zich in een m
edisch uitzichtloze toestand bevindt van aanhoudend en ondraaglijk fysiek lijden dat niet gelenigd kan worden en dat binnen afzienbare termijn het overlijden tot gevolg heeft, en dat het gevolg is van een ernstige en ongeneeslijke, door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening; en hij de in deze wet voorgeschreven voorwaarden en procedures heeft nageleefd
...[+++]».