Lorsqu’un établissement de crédit, dont l’entreprise mère est un établissement de crédit, une compagnie financière holding ou une compagnie financière holding mixte, qui a son siège social dans un pays tiers, n’est pas soumis à une surveillance consolidée en vertu des articles 125 et 126, les autorités compétentes vérifient que ledit établissement de crédit fait l’objet, de la part d’une autorité compétente du pays tiers, d’une surveillance consolidée équivalente à celle régie par les principes énoncés dans la présente directive.
Indien de moederonderneming van een kredietinstelling een kredietinstelling, een financiële holding of een gemengde financiële holding met hoofdkantoor in een derde land is en er op de kredietinstelling geen toezicht op geconsolideerde basis overeenkomstig artikelen 125 en 126 wordt uitgeoefend, gaan de bevoegde autoriteiten na of de kredietinstelling onderworpen is aan geconsolideerd toezicht dat door de bevoegde autoriteit van een derde land wordt uitgeoefend en dat gelijkwaardig is met dat op grond van de in de onderhavige richtlijn neergelegde beginselen.