Nonobstant les limites définies aux points 6.3.2.1, 6.3.2.2 et 6.3.2.3, si, au cours de l'opération initiale décrite au point 1.3 de l'annexe 5 l'amplitude du signal mesuré au pied de l'antenne autoradio du véhicule est inférieure à 20 dB microvolts (10 microvolts) dans la bande de fréquences 88 à 108 MHz le véhicule est déclaré conforme aux prescriptions relatives aux perturbations électromagnétiques rayonnées en bande étroite et il n'est pas nécessaire d'effectuer des essais supplémentaires.
Als bij de in bijlage V, punt 1.3, beschreven voorbereiding de signaalsterkte gemeten op de radioantenne van het voertuig minder is dan 20 dBµV/m (10 µV/m) in de frequentieband 88-108 MHz, wordt het voertuig geacht aan de grenswaarden voor de smalbandstraling te voldoen en zijn verdere proeven overbodig, ongeacht de in de punten 6.3.2.1, 6.3.2.2 en 6.2.2.3 gedefinieerde referentiegrenzen.