Limité à l'article 15, 1°, 2° et 3°, (en ce que ces dispositions visent respectivement les spécialistes militaires et les sous-officiers) de la loi du 25 mai 2000 relative à la mise en disponibilité, ainsi qu'à la rétroactivité donnée par l'article 19 de la même loi à ces dispositions, le moyen est pris de la violation des articles 10 et 11 de la Constitution, pris isolément (première branche) ou en combinaison (seconde branche) avec « l'article 190 de la Constitution, avec les principes généraux de la confiance légitime, de la sécurité juridique et de la bonne foi et avec les principes généraux de prudence et de
précaution »; une discrimination serait ...[+++] opérée entre, d'une part, les militaires qui ont obtenu une mesure de dégagement sur la base de l'arrêté royal du 24 juillet 1997 - qui voient leur situation consolidée par la loi du 25 mai 2000 réglant cet objet - et, d'autre part, les militaires qui, bien que satisfaisant aux conditions prescrites pour bénéficier de la mêm
e mesure, n'ont pas introduit de demande en raison de l'illégalité de l'arrêté royal précité, reconnue tant par le Conseil d'Etat que par le ministre; les délais d'introduction des demandes, imposés rétroactivement par l'article 15, s'avéreraient, selon le cas, impossibles ou quasi impossibles à respecter.
Het middel, dat beperkt is tot artikel 15, 1°, 2° en 3°, (doordat die bepalingen betrekking hebben op respectievelijk de militaire specialisten en de onderofficieren) van de wet van 25 mei 2000 betreffende het in disponibiliteit stellen, en tot de terugwerkende kracht die artikel 19 van dezelfde wet aan die bepalingen geeft, is afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, afzonderlijk (eerste onderdeel) of in samenhang (tweede onderdeel) gelezen met « artikel 190 van de Grondwet, met de algemene beginselen van gewettigd vertrouwen, rechtszekerheid en goede trouw en met de algemene beginselen van voorzichtigheid en voorzorg »; er
zou sprake zijn van discriminatie ...[+++] tussen, enerzijds, de militairen die op grond van het koninklijk besluit van 24 juli 1997 een afvloeiingsmaatregel hebben verkregen - van wie de situatie wordt gehandhaafd door de wet van 25 mei 2000 die hiervoor in een regeling voorziet - en, anderzijds, de militairen die, hoewel ze voldeden aan de voorwaarden om dezelfde maatregel te genieten, geen aanvraag hebben ingediend vanwege de onwettigheid van het voormelde koninklijk besluit, die zowel door de Raad van State als door de minister zou zijn erkend; het zou, naar gelang van het geval, onmogelijk of bijna onmogelijk zijn om de termijnen voor het indienen van de aanvragen, die artikel 15 met terugwerkende kracht heeft opgelegd, na te leven.