Art. 282. Pendant la durée du mandat, le mandataire ne peut : 1° exercer toute fonction qui l'empêche d'exercer son mandat à temps plein; 2° exercer toute ou avoir toute activit
é ou occupation qui serait de nature à nuire à l'accomplissement des devoirs de la fonction ou contraire à la dignité de celle-ci; 3° avoir toute activité, occupation ou comportement qui pourrait ébranler la confiance du public dans son service ou mettre en cause son devoir de neutralité; 4° obtenir un congé pour interruption de la carrière professionnelle à l'exception du congé parental, de l'interruption de carrière pour soins palliatifs et du congé pour ass
...[+++]istance ou octroi de soins à un membre du ménage ou de la famille jusqu'au deuxième degré qui souffre d'une maladie grave; 5° obtenir un congé pour exercer une fonction dans un organe visé aux articles 418 et 419; 6° obtenir l'autorisation d'exercer ses fonctions par prestations réduites pour raisons sociales et familiales; 7° bénéficier d'un congé pour exercer une activité auprès d'un groupe politique reconnu; 8° bénéficier d'un congé pour mission autre que celui qui lui est accordé pour exercer un mandat au sens du présent arrêté; 9° obtenir un départ anticipé à mi-temps; 10° obtenir un congé pour accomplir un stage; 11° bénéficier de la semaine volontaire des quatre jours; 12° obtenir un congé pour être mis à disposition du Roi ou des Princes et Princesses de Belgique; 13° être placé en disponibilité pour convenances personnelles.Art. 282. Gedurende zijn mandaat kan de
mandaathouder : 1° geen ambt uitoefenen dat hem verhindert zijn mandaat voltijds uit te oefenen; 2° geen activiteit of bezigheid uitoefenen of hebben uitgeoefend die de vervulling van de plichten van het ambt in het gedrang zou brengen of die zou ingaan tegen de waardigheid van het ambt; 3° geen activiteit, bezigheid of gedrag hebben die/dat het vertrouwen van de publieke opinie in zijn dienst zou kunnen schokken of zijn plicht tot neutraliteit in gevaar zou kunnen brengen; 4° geen verlof genieten voor onderbreking van de beroepsloopbaan, met uitzondering van het ouderschapsverlof, van de onder
...[+++]breking van de loopbaan om palliatieve verzorging en van het verlof om het verlenen van bijstand aan of verzorging van een gezinslid of een familielid tot de tweede graad, dat lijdt aan een ernstige ziekte; 5° geen verlof genieten om een ambt uit te oefenen in een orgaan bedoeld in de artikelen 418 en 419; 6° geen toelating krijgen om zijn ambt met verminderde prestaties om sociale en familiale redenen uit te oefenen; 7° geen verlof genieten om een activiteit bij een erkende politieke groep uit te oefenen; 8° geen ander verlof wegens opdracht genieten dan het verlof dat hem wordt toegekend om een mandaat in de zin van dit besluit uit te oefenen; 9° geen vervroegde halftijdse inrustestelling genieten; 10° geen verlof genieten om een stage te verrichten; 11° de vrijwillige vierdaagse week niet genieten; 12° geen verlof genieten om ter beschikking van de Koning of de Prinsen en Prinsessen van België te worden gesteld. 13° niet in disponibiliteit worden gesteld wegens persoonlijke aangelegenheden.