Le ministre renvoie à l'article 25, § 2, c, actuel de la loi relative à la liberation conditionnelle, qui prévoit que le condamné doit avoir « soit, en cas de condamnation à une peine privative de liberté à perpétuité, subi dix ans de cette peine, ou, en cas d'arrêt de condamnation ayant prononcé la même peine et constaté que le condamné se trouvait en état de récidive, subi seize ans de cette peine ».
De minister verwijst naar het huidige artikel 25, § 2,c, van de wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling dat bepaalt als volgt : « hetzij in geval van veroordeling tot een levenslange vrijheidsstraf, 10 jaar van deze straf heeft ondergaan, of indien in het arrest van veroordeling dezelfde straf is uitgesproken en is vastgesteld dat de veroordeelde zich in staat van herhaling bevond, 16 jaar ».