Aucun État membre ne peut expulser ou refouler, de quelque manière que ce soit, un demandeur d'asile sur la frontière des territoires où, soit sa vie ou sa liberté serait menacée en raison de sa race, de sa religion, de sa nationalité, de son appartenance à un certain groupe social ou de ses opinions politiques, soit il serait menacé de torture ou de traitements inhumains ou dégradants.
Geen lidstaat zal een asielzoeker op welke wijze dan ook uitzetten of teruggeleiden (refoulement) naar de grenzen van het grondgebied waar zijn leven of vrijheid in gevaar is op grond van zijn ras, godsdienst, nationaliteit, lidmaatschap van een bepaalde maatschappelijke groep of politieke overtuiging of waar hij of zij een reëel risico loopt te worden mishandeld of op onmenselijke of vernederende wijze te worden behandeld.