L'inspecteur de religion qui a perdu la confiance du chef du culte dont il relève doit être privé de sa fonction par son employeur, en l'espèce la Communauté française, mais uniquement lorsque les motifs de cette perte de confiance sont de nature à indiquer raisonnablement que l'intéressé a porté atteinte au devoir de loyauté dû à la communauté religieuse dont il relève et que ces motifs peuvent être admis dans une société démocratique.
De inspecteur godsdienst die het vertrouwen heeft verloren van het hoofd van de eredienst waartoe hij behoort, moet door zijn werkgever, te dezen de Franse Gemeenschap, uit zijn ambt worden ontzet, maar uitsluitend wanneer de redenen die tot dat verlies van vertrouwen hebben geleid van dien aard zijn dat zij redelijkerwijs aantonen dat de betrokkene afbreuk heeft gedaan aan de loyauteitsplicht ten aanzien van de godsdienstige gemeenschap waartoe hij behoort én die redenen kunnen worden aanvaard in een democratische samenleving.