C'est ainsi que, dans la décision nº 2000-429 du 30 mai 2000, le Conseil constitutionnel saisi d'un recours contre la loi du 3 mai 2000 a considéré qu'en modifiant l'article 3 de la Constitution, « le constituant a entendu permettre au législateur d'instaurer tout dispositif tendant à rendre effectif l'égal accès des femmes et des hommes aux mandats électoraux et fonctions électives », de telle sorte qu'« à cette fin, il est désormais loisible au législateur d'adopter des dispositions revêtant soit un caractère incitatif, soit un caractère contraignant ».
Zo heeft de Conseil constitutionnel in zijn beslissing nr. 2000-429 van 30 mei 2000 in een beroep tegen de wet van 3 mei 2000 geoordeeld dat de grondwetgever door de wijziging van artikel 3 van de Grondwet de wetgever in staat heeft willen stellen een reeks maatregelen in te voeren om van de gelijke toegang van vrouwen en mannen tot verkozen mandaten en verkiesbare ambten een effectief recht te maken, zodat het de wetgever thans met dat doel vrij staat regelingen uit te vaardigen die ofwel als aansporing bedoeld zijn dan wel een dwingend karakter hebben.