Le législateur pouvait partir du principe que lever l'interdiction frappant les établissements de jeux de hasard pour lesquels le seuil d'accessibilité est inférieur à celui des casinos risquerait dans une trop large mesure, en raison de l'attrait des avantages octroyés, de générer des comportements pathologiques auprès de joueurs socialement vulnérables et l'éloignerait trop de l'objectif poursuivi par la loi du 7 mai 1999.
De wetgever kon ervan uitgaan dat de opheffing van het verbod voor kansspelinrichtingen waarvoor de toegangsdrempel lager is dan voor casino's, door het aantrekkingseffect van de verleende voordelen, een te groot risico zou inhouden voor pathologische gedragingen van sociaal kwetsbare spelers en hem al te ver zou verwijderen van de door hem met de wet van 7 mei 1999 nagestreefde doelstelling.