« L'article 20, § 3, des lois coordonnées sur le Conseil d'Etat viole-t-il les articles 10, 11 et 191 de la Constitution, lus en combinaison avec son article 149 et avec l'article 6 de la Convention européenne des droits de l'homme, en ce que, en prévoyant que le premier président, le président de chambre ou le conseil
ler d'Etat ayant au moins trois années d'ancienneté de grade, désigné par le chef de corps qui est responsable du contentieux administratif, se prononce sans audience et sans entendre les parties, sur l'admissibilité du recours, cette disposition crée une double différence de traitement : d'
une part, entre les ...[+++]justiciables auxquels s'applique cette disposition et ceux qui bénéficient, en vertu de l'article 149 de la Constitution, d'un jugement prononcé en audience publique; d'autre part, entre les justiciables qui, ayant introduit un recours en annulation ou une demande de suspension devant le Conseil d'Etat, voient celui-ci se prononcer en public après une audience et ceux qui, ayant introduit un recours en cassation devant le même Conseil d'Etat, voient celui-ci se prononcer sur l'admissibilité de ce recours sans audience ?« Schendt artikel 20, § 3, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State de artikelen 10, 11 en 191 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 149 ervan en met artikel 6 van het Europees Verdrag voo
r de rechten van de mens, in zoverre die bepaling, door te stellen dat de eerste voorzitter, de voorzitter, de kamervoorzitter of de staatsraad die ten minste drie jaar graadanciënniteit heeft en die daartoe is aangewezen door de korpschef die de afdeling bestuursrechtspraak onder zijn verantwoordelijkheid heeft, uitspraak doet over de toelaatbaarheid van het cassatieberoep zonder terechtzitting en zonder dat de partijen worden geho
...[+++]ord, een dubbel verschil in behandeling creëert : enerzijds, tussen de rechtzoekenden op wie die bepaling van toepassing is en de rechtzoekenden die, krachtens artikel 149 van de Grondwet, het voordeel genieten van een vonnis uitgesproken in openbare terechtzitting; anderzijds, tussen de rechtzoekenden die een beroep tot nietigverklaring of een vordering tot schorsing hebben ingesteld bij de Raad van State, waarover die zich in het openbaar uitspreekt na een terechtzitting, en de rechtzoekenden die een cassatieberoep hebben ingesteld bij diezelfde Raad van State, die zich zonder terechtzitting uitspreekt over de toelaatbaarheid van dat beroep ?