La Cour de cassation s'est elle-même rangée à cette jurisprudence dans des arrêts des 15 janvier 1991 et 6 mai 1993 en décidant que si le droit à un procès équitable a été violé au cours de l'instruction préparatoire, il appartient au juge d'apprécier, « dans la mesure où l'exercice de ces droits est conciliable avec les règles de l'instruction prévues par la loi », si cette violation aurait rendu impossible un procès équitable devant les juridictions de jugement.
Het Hof van Cassatie zelf heeft zich in arresten van 15 januari 1991 en 6 mei 1993 bij die rechtspraak aangesloten door te beslissen dat indien het recht op een eerlijk proces in de loop van het voorbereidend onderzoek is geschonden, het aan de rechter staat te oordelen, « in de mate dat de uitoefening van die rechten verenigbaar is met de regels van het vooronderzoek zoals dit door de wet is geregeld », of door die schending een eerlijk proces voor het vonnisgerecht onmogelijk zou zijn geworden.