4.10.2. Quand le véhicule roule en ligne droite, aucune partie des roues, autre que les pneus, située au-dessus du plan horizontal passant par leur axe de rotation ne doit faire saillie au-delà de la projection verticale, sur un plan horizontal, de l'arête du panneau de carrosserie au-dessus de la roue.
4.10.2. Wanneer een voertuig rechtuit rijdt mag, met uitzondering van de banden, geen enkel deel van de wielen gelegen boven het horizontale vlak door de draaiingsas ervan, uitsteken buiten de verticale projectie op een horizontaal vlak van de rand van het boven het wiel gelegen carrosseriepaneel.