« L'article 1, alinéa 8, de la loi du 20 juillet
1971 instituant des prestations familiales garanties, interprété comme s'appli
quant aux apatrides dont il est constaté qu'ils ont inv
olontairement perdu leur nationalité et qui démontrent qu'ils ne peuvent obtenir un titre de séjo
ur légal et durable dans un autre Etat avec l
equel ils ...[+++]auraient des liens, viole-t-il les articles 10 et 11 de la Constitution, lus isolément ou en combinaison avec les articles 2.2 et 26.1 de la Convention internationale du 20 novembre 1989 relative aux droits de l'enfant, en ce qu'il traite de la même manière les apatrides reconnus et les autres catégories étrangers, exigeant d'eux, pour l'octroi du droit aux prestations familiales garanties, qu'ils soient admis ou autorisés à séjourner en Belgique conformément à la loi du 15 décembre 1980, faisant ainsi abstraction de leur spécificité, la Belgique s'étant reconnue à leur égard par la Convention de New York du 28 septembre 1954, relative au statut des apatrides, des devoirs similaires à ceux qu'elle s'est reconnue envers les réfugiés par la Convention de Genève du 28 juillet 1951 relative au statut des réfugiés, sans pour autant s'en acquitter de manière équivalente, et appliquant ainsi de manière discriminatoire les garanties supranationales ?« Schendt artikel 1, achtste lid, van de wet van 20 juli 1971 tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag, in die zin geïnterpreteerd dat het van toepassing is op de staatlozen van wie wordt vastgesteld dat zij buiten hun wil hun nationaliteit hebben verloren en die aantonen dat zij geen wettige en duurzame verblijfstitel kunnen verkrijgen in een andere Staat waarmee zij banden zouden hebben, de artikelen 10 en 11 van
de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 2.2 en 26.1 van het Internationaal Verdrag van 20 november 1989 inzake de rechten van het kind, in zoverre het de erkende staatlozen en de andere categorieën
...[+++]van vreemdelingen op dezelfde wijze behandelt, door van hen te vereisen, voor de toekenning van het recht op gewaarborgde gezinsbijslag, dat zij toegelaten of gemachtigd zijn in België te verblijven overeenkomstig de wet van 15 december 1980, waardoor aldus geen rekening wordt gehouden met hun specificiteit, waarbij België zich via het Verdrag van New York van 28 september 1954 betreffende de status van staatlozen te hunnen aanzien soortgelijke verplichtingen heeft opgelegd als die welke het zich via het Verdrag van Genève van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen jegens de vluchtelingen heeft opgelegd, zonder ze daarom op gelijkwaardige wijze na te komen, en waarbij het de supranationale waarborgen aldus op discriminerende wijze toepast ?