« Art. 66 bis. Les personnes qui, à la date de l'entrée en vigueur des articles 2 à 5 de la loi du 26 avril 2005 modifiant les articles 53, § 6, et 54bis de la loi du 15 juin 1935 concernant l'emploi des langues en matière judiciaire et insérant dans celle-ci un article 54ter et un article 66bis, justifient de la connaissance de la langue autre que celle dont la connaissance est justifiée par la production du certificat d'études visé à l'article 53, § 6, alinéa 1, sont réputées avoir réussi l'examen linguistique visé respectivement à l'article 53, § 6, alinéa 2, à l'article 54ter, § 2, et à l'article 54ter, § 3.
« Art. 66 bis. De personen die, op de datum van inwerkingtreding van de artikelen 2 tot 5 van de wet van 26 april 2005 tot wijziging van de artikelen 53, § 6, en 54bis van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken en tot invoeging in die wet van een artikel 54ter en een artikel 66bis, de kennis bewijzen van de andere taal dan die waarvan de kennis bewezen is door overlegging van het in artikel 53, § 6, eerste lid, bedoelde getuigschrift van genoten onderwijs, worden geacht geslaagd te zijn voor het respectievelijk in artikel 53, § 6, tweede lid, in artikel 54ter, § 2, en in artikel 54ter, § 3, bedoelde taalexamen.