La loi néerlandaise sur les funérailles (article 2, alinéa 1, b) définit l'enfant mort-né comme « le fœtus qui, naissant après une gestation d'au moins vingt-quatre semaines, ne présente à la naissance aucun signe de vie» (traduction.) Plusieurs officiers de l'état civil ont, sur la base de la loi néerlandaise sur les funérailles, estimé devoir subordonner l'établissement d'un acte d'enfant né sans vie à une durée de grossesse minimum.
De Nederlandse Wet op de Lijkbezorging omschrijft (artikel 2, eerste lid, b) een doodgeborene als « de na een zwangerschapsduur van ten minste vierentwintig weken ter wereld gekomen menselijke vrucht, welke na de geboorte geen enkel teken van levensverrichting heeft vertoond ». Een aantal ambtenaren van de burgerlijke stand meenden om op basis van de Wet op de Lijkbezorging een bepaalde minimumduur van de zwangerschap te moeten hanteren vooraleer een akte van levenloos geboren kind op te maken.