Contrairement à ce qu'affirme le rapport au Roi, l'article 233, § 2, alinéa 4, précité de l'arrêté royal du 13 décembre 2006 trouve un fondement légal suffisant, au regard de cette disposition constitutionnelle, dans la première phrase de l'article 8, § 2, alinéa 4, de la loi générale du 21 juillet 1844 " `sur les pensions civiles et ecclésiastiques" :
In tegenstelling tot hetgeen gesteld wordt in het verslag aan de Koning, ontleent het voornoemde artikel 233, § 2, vierde lid, van het koninklijk besluit van 13 december 2006, in het licht van die grondwetsbepaling, een afdoende rechtsgrond aan de eerste zin van artikel 8, § 2, vierde lid, van de algemene wet van 21 juli 1844 " op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen" :