La Cour constate que le critère de la conduite répondant aux exigences de la fonction, déjà connu dans le statut des agents de l'Etat (Doc. parl., Sénat, 1997-1998, n° 1-419/7, p. 27) et dans diverses dispositions législatives ayant pour but de protéger l'épargne, a été préféré à celui, jugé trop large par le Conseil d'Etat, du certificat de bonnes vie et moeurs (ibid.).
Het Hof stelt vast dat het criterium van een gedrag dat beantwoordt aan de vereisten van de functie, dat reeds gekend is in het statuut van het Rijkspersoneel (Parl. St., Senaat, 1997-1998, nr. 1-419/7, p. 27) en in diverse wetsbepalingen die tot doel hebben de spaarder te beschermen, werd verkozen boven dat van het bewijs van goed zedelijk gedrag, dat door de Raad van State te ruim werd geacht (ibid.).