Troisièmement, le rapporteur convient qu'un État membre ne peut être tenu de reconnaître en tant que mariage, même à la seule fin de sa dissolution, un acte qui n'est pas considéré comme tel par la loi de cet État et que, de la même manière, il serait contraire au principe de subsidiarité d'imposer à un juge d'un État membre dont la loi ne prévoit pas un tel acte, l'obligation de prononcer le divorce.
Ten derde is de rapporteur het ermee eens dat een lidstaat niet kan worden gedwongen om een handeling die door de wetgeving van de lidstaat niet als huwelijk wordt beschouwd, als dusdanig te erkennen, zij het alleen maar met het oog op de ontbinding ervan, en dat het eveneens zou indruisen tegen het subsidiariteitsbeginsel om de rechter van een lidstaat, waarvan de wetgeving de echtscheiding niet erkent, te verplichten de echtscheiding uit te spreken.