Les États membres peuvent exempter les installations de combustion moyennes qui ne sont pas exploitées plus de 500 heures par an, en moyenne mobile calculée sur une période de cinq ans, du respect des valeurs limites d'émission fixées à l'annexe II, partie 1, en cas d'urgence ou si des circonstances extraordinaires imposent l'utilisation de ces installations de combustion moyennes.
De lidstaten mogen bestaande middelgrote stookinstallaties die niet meer dan 500 bedrijfsuren in bedrijf zijn, als voortschrijdend gemiddelde over een periode van vijf jaar, in noodgevallen of indien zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die het gebruik van deze middelgrote stookinstallaties noodzakelijk maken, vrijstellen van naleving van de emissiegrenswaarden als vastgesteld in deel 1 van bijlage II .