L'exemption est soumise notamment à la condition que la société mère ait dans la société belge une participation minimale au moment de l'attribution du dividende qu'elle a détenue pendant une période ininterrompue d'au moins un an à ce moment ou qu'elle conserve pendant une période ininterrompue d'au moins un an (articles 106, § 5, dernier alinéa, et 117, § 4, alinéa 2 de l'AR/CIR 92).
Aan de vrijstelling is onder meer als voorwaarde verbonden dat de moedermaatschappij op het ogenblik van de toekenning van het dividend een minimumdeelneming in de Belgische vennootschap heeft die ze op dat ogenblik gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar heeft aangehouden of gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar zal behouden (artikelen 106, § 5, laatste lid, en 117, § 4, tweede lid, van het KB/WIB 92).