En effet, comme l'estime le Conseil d'État dans son avis du 3 mai 2004 sur l'avant-projet de loi, à première vue, « En prévoyant une proportion maximale de 12 % un nombre total de magistrats visés à l'article 187, 190 ou 194, selon le cas, par ressort de cour d'appel ou de cour du travail, l'avant-projet ne paraît pas, a priori, méconnaître le sens que la Cour a entendu attacher aux termes « très faible proportion » » (do c. Chambre, nº 51-1247/1, p. 16).
In zijn advies van 3 mei 2004 over het voorontwerp van wet, meent de Raad van State immers het volgende : « Door te voorzien in een maximumverhouding van 12 % van het totaal aantal magistraten bedoeld in artikel 187, 190 of 194, naargelang van het geval, per rechtsgebied van een hof van beroep of van een arbeidshof, lijkt het voorontwerp op het eerste gezicht geen afbreuk te doen aan de betekenis die het Hof aan de termen « zeer beperkte mate » heeft willen geven » (stuk Kamer, nr. 51-1247/1, blz. 16).