La deuxième branche du troisième moyen dans l'affaire n° 4188 et le troisième moyen dans l'affaire n° 4191, qui sont dirigés contre l'article 10, § 1, alinéa 2, de la loi relative aux étrangers, sont pris de la violation des articles 22, 10, 11 et 191 de la Constitution, combinés ou non avec les articles 8 et 14 de la Convention européenne des droits de l'homme et avec les articles 2, 3, 9 et 10 de la Convention relative aux droits de l'enfant, en ce que le droit au regroupement familial n'est pas accordé aux enfants qui sont issus d'un mariage polygame de l'étranger établi ou admis ou autorisé au séjour illimité et d'une autre é
pouse que celle qui séjourne déjà ...[+++] dans le Royaume, alors que le respect de la vie familiale suppose que l'Etat n'entrave pas de manière disproportionnée le regroupement familial d'un enf
ant mineur avec ses parents.
Het tweede onderdeel van het derde middel in de zaak nr. 4188 en het derde middel in de zaak nr. 4191, die tegen artikel 10, § 1, tweede lid, van de Vreemdelingenwet zijn gericht, zijn afgeleid uit de schending van de artikelen 22, 10, 11 en 191 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 8 en 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met de artikelen 2, 3, 9 en 10 van het Verdrag inzake de rechten van het kind, doordat geen recht op gezinshereniging wordt toegekend aan kinderen geboren uit een polygaam huwelijk die afstammen van een gevestigde vreemdeling of een vreemdeling die toegelaten of gemachtigd is tot een onbeperkt verblijf en van een andere echtgenote dan diegene die al in het Rijk verblijft
...[+++], terwijl de eerbied voor het gezinsleven veronderstelt dat de Staat geen onevenredige belemmeringen opwerpt aan de gezinshereniging van een minderjarig kind met zijn ouders.