2. « L'article 524bis du Code d'instruction criminelle viole-t-il les principes d'égalité et de non-discrimination garantis par les articles 10 et 11 de la Constitution, lus ou non en combinaison avec l'article 6 de la Convention européenne des droits de l'homme et l'article 14 du Pacte international relatif aux droits civils et politiques, en ce que les plaignants qui se sont p
ortés partie civile devant le juge d'audience, conformément à l'article 67 du Code d'instruction criminelle, ne peuvent dema
nder ni une enquête particulière sur les avantages p ...[+++]atrimoniaux visés aux articles 42, 3°, et 43bis, du Code pénal ni des actes d'instruction complémentaires au cas où une telle enquête aurait été ordonnée sur réquisition du ministère public, alors que les parties civiles qui se sont constituées telles devant le juge d'instruction, conformément à l'article 63 du Code d'instruction criminelle, peuvent demander une enquête sur les avantages patrimoniaux visés aux articles 42, 3°, et 43bis, du Code pénal ainsi que des actes d'instruction complémentaires, ce qui peut avoir pour effet que les parties civiles soient traitées de manière inégale les unes par rapport aux autres, simplement en fonction de l'instance devant laquelle elles font valoir leurs droits ?2. « Schendt artikel 524bis van het Wetboek van Strafvordering het gelijkheidsbeginsel en het non-discriminatiebeginsel zoals gewaarborgd bij de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet samen gelezen met de artikelen 6 EVRM en artikel 14 BUPO, doordat de burgerlijke partijen die zich overeenkomstig artikel 67 van het Wetboek van Strafvordering voor de zittingsrechter stelden geen bijzonder onderzoek naar de in artikel 42, 3°, en
43bis van het Strafwetboek bedoelde vermogensvoordelen kunnen vragen en wanneer een dergelijk onderzoek op vordering van het openbaar ministerie zou zijn bevolen, geen bijkomende onderzoekshandelingen kunn
...[+++]en vragen, terwijl de burgerlijke partijen die zich overeenkomstig artikel 63 van het Wetboek van Strafvordering voor de onderzoeksrechter stelden wel een onderzoek naar de in artikel 42, 3°, en 43bis van het Strafwetboek bedoelde vermogensvoordelen en bijkomende onderzoekshandelingen kunnen vragen, wat tot gevolg kan hebben dat de burgerlijke partijen onderling ongelijk worden behandeld louter in functie van de instantie voor dewelke zij hun rechten laten gelden ?