En cas de faillite de l'entreprise de transport, il a paru logique et équitable aux auteurs du projet d'accorder (à l'art. 18, § 3, alinéa 2) une priorité aux créanciers qui, avant la déclaration de faillite, avaient effectué les démarches et obtenu du tribunal, un jugement faisant état de l'existence et de l'exigibilité de la créance invoquée.
In geval van faillissement van de vervoeronderneming lijkt het logisch en billijk om in artikel 18, § 3, lid 2 van het ontwerp voorrang te geven aan de schuldeisers die vóór de faillietverklaring stappen hebben ondernomen om een vonnis te bekomen dat gewag maakt van het bestaan en de opeisbaarheid van de ingeroepen schuldvordering.