La période visée à l'alinéa premier peut être prolongée également pour les personnes à charge non visées à l'article 205, § 1, 3° qui perdent leur qualité de personne à charge, pour une période maximale de six mois comprise entre la fin ou l'interruption des études et l'obtention de la qualité de titulaire au sens des articles 32, alinéa 1, 1°, 13°, 14° ou 15° de la loi coordonnée.
De in het eerste lid bedoelde periode kan eveneens verlengd worden voor de niet in artikel 205, § 1, 3° bedoelde personen ten laste die hun hoedanigheid van persoon ten laste verliezen, voor het tijdvak van ten hoogste zes maanden dat ligt tussen de beëindiging of onderbreking van de studies en het verkrijgen van de hoedanigheid van gerechtigde in de zin van artikel 32, eerste lid, 1°, 13°, 14° of 15° van de gecoördineerde wet.