Les troisième et quatrième branches de la que
stion préjudicielle peuvent être examinées conjointement, la présence d'un point de vente physique (quatrième branche) étant inhérente à la définition de la notion de « commerce de détail » (troisième branche), selon l'article 2 de la loi du 10 novembre 2006, qui prévoit que par « commerce d
e détail », il faut entendre « la revente de manière habituelle [au consommateur] de marchandises [...] qui exigent la présence physique et simultanée du vendeur et du consommateur dans l'unité d'établis
...[+++]sement ».
Het derde en het vierde onderdeel van de prejudiciële vraag kunnen samen worden behandeld, aangezien de aanwezigheid van een fysiek verkooppunt (vierde onderdeel) inherent is aan de definitie van de « kleinhandel » (derde onderdeel), luidens artikel 2 van de wet van 10 november 2006, waarin wordt bepaald dat onder « kleinhandel » dient te worden verstaan « het wederverkopen op gewone wijze van producten aan de consument, [...] waarvoor de gelijktijdige fysieke aanwezigheid van de verkoper en de consument in de vestigingseenheid vereist is ».