En outre, à supposer que, comme l'indique le Conseil des Ministres, la pension dont bénéficie la partie défenderesse dans la procédure au fond soit fondée, non sur la loi générale du 21 juillet 1844 mais sur les lois coordonnées du 11 août 1923 sur les pensions militaires, le problème soulevé par la question préjudicielle se poserait de façon identique étant donné que la différence de traitement soumise à l'appréciation de la Cour trouve sa source, non dans une disposition de la loi en cause, mais dans l'absence d'une disposition de cette loi accordant un droit à la pension de retraite pour l'ex-conjoint.
In de veronderstelling dat, zoals de Ministerraad aangeeft, het pensioen dat de verwerende partij in het bodemgeschil geniet, niet gebaseerd zou zijn op de algemene wet van 21 juni 1844 maar op de gecoördineerde wetten op de militaire pensioenen van 11 augustus 1923, zou het in de prejudiciële vraag opgeworpen probleem zich bovendien op dezelfde wijze stellen, aangezien het ter beoordeling aan het Hof voorgelegde verschil in behandeling zijn oorsprong vindt, niet in een bepaling van de in het geding zijnde wet, maar wel in de ontstentenis van een bepaling van die wet waarbij een recht op rustpensioen wordt toegekend aan de ex-echtgenoot.