Le juge a quo se fonde, à cet égard, sur un arrêt de la Cour de cassation du 3 novembre 1989 qui pose que « l'article 56 de la loi sur les pratiques du commerce [actuellement l'article 96 de la L.P.C. C. ] n'est pas applicable aux actes qui, sans constituer des actes de contrefaçon, constituent un emploi illicite de la marque » (Cass., 3 novembre 1989, Pas., 1990, p. 276).
De verwijzende rechter steunt hierbij op een arrest van het Hof van Cassatie van 3 november 1989 dat stelt dat « artikel 56 van de Handelspraktijkenwet [huidig artikel 96 van de W.H.P.C. ] niet toepasselijk is op handelingen die, zonder daden van namaking te zijn, een onrechtmatig gebruik van een merk uitmaken » (Cass., 3 november 1989, T.B.H., 1990, p. 216).