(3) Tout État contractant peut prévoir qu'une traduction dans une de ses langues officielles, prescrite par cet État en vertu de la présente convention, est considérée dans cet État comme étant le texte qui fait foi, hormis les cas d'actions en nullité, si la demande de brevet européen ou le brevet européen dans la langue de la traduction confère une protection moins étendue que celle conférée par ladite demande ou par ledit brevet dans la langue de la procédure.
(3) Elke Verdragsluitende Staat kan bepalen dat een in dit Verdrag voorgeschreven vertaling in een officiële taal van die Staat aldaar zal als authentieke tekst gelden, behalve in geval van nietigheidsprocedures, indien de beschermingsomvang van de Europese octrooiaanvraag of het Europees octrooi in de vertaling beperkter is dan de bescherming die wordt geboden door die aanvraag of door dat octrooi in de proceduretaal.