souligne que le coût probable pour le budget de l’Union européenne, qui augmentera du fait de l’adhésion de nouveaux États membres d’ici 2006, pourra être couvert dans le cadre des dispositions existantes de l’accord interinstitutionnel du 6 mai 1999 entre le Parlement européen, le Conseil et la Commission sur la discipline budgétaire et l’amélioration de la procédure budgétaire; suggère que, après l’adhésion, les moyens financiers pourraient être dégagés par une adaptation des perspectives budgétaires pour l’exercice en question, dans les limites de 1,27 % des crédits de paiement et de 1,335 % des crédits d'engagement; rappelle que la marge pour dépenses de paiement imprévues, équivalente à 0,15 % du PNB de la
Communauté ...[+++] en 2004, pourrait également couvrir les besoins financiers supplémentaires liés à l’élargissement; (paragraphe 17)"onderstreept dat de vermoedelijke kosten voor de communautaire begroting die zullen voortvloeien uit de toetreding van lidstaten tot 2006 kunnen worden opgevangen in het kader van de bepalingen van het bestaande Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999
tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure; stelt voor dat de bedragen na toetreding beschikbaar kunnen worden gesteld via een aanpassing van de financiële vooruitzichten voor dat specifieke jaar binnen het plafond van 1,27% voor betalingskredieten en 1,335% voor vastleggingskredieten; wijst erop dat
...[+++] een marge voor onvoorziene uitgaven aan betalingskredieten, die in 2004 0,15% van het communautaire BNP bedraagt, kan worden gebruikt ter dekking van de extra financiële behoeften in verband met de uitbreiding; " (par. 17)