Le juge a quo souhaite donc demander en substance à la Cour si le régime de péremption applicable aux permis de lotir octroyés avant le 1 janvier 1966 est compatible avec les normes de référence précitées, compte tenu, plus particulièrement, du fait que les titulaires d'un permis de lotir ont vu leur permis de lotir se périmer, en vertu de l'article 74, § 3, si la vente d'au moins une des parcelles du lotissement n'avait pas été soumise à la formalité de l'enregistrement avant le 1 octobre 1970.
Aldus wenst de verwijzende rechter in essentie van het Hof te vernemen of de regeling inzake het verval van de verkavelingsvergunningen die vóór 1 januari 1966 werden verleend, bestaanbaar is met de voormelde referentienormen, inzonderheid rekening houdend met het gegeven dat de houders van een verkavelingsvergunning zich op grond van artikel 74, § 3, met het verval van hun vergunning geconfronteerd zagen, indien zij niet vóór 1 oktober 1970 de verkoop van minstens één van de percelen van de verkaveling aan de registratieformaliteit hadden onderworpen.